Libellen zijn van de weinige insecten die door jan en allemaal gekend zijn. Ze zijn bijna even populair als vlinders. De volwassen dieren zijn zeer goede vliegers en kunnen lange afstanden afleggen. Ze zijn volkomen ongevaarlijk en verrichten nuttig werk door de aantallen muggen en vliegen die zij vangen. Ze zijn kleurrijk maar het grootste deel van hun leven brengen ze door onder water als eerder grauwe larven.
Het verschil
Het verschil tussen waterjuffers en libellen is niet voor iedereen duidelijk. Toch is het onderscheid niet zo moeilijk wanneer je op een aantal punten let. Waterjuffers zijn veel slanker en zien er veel teerder uit dan libellen. Waterjuffers hebben twee paar vleugels van ongeveer gelijke grootte terwijl bij libellen de achtervleugels breder zijn dan de voorvleugels. In rust houden libellen hun vleugels helemaal uitgespreid, terwijl waterjuffers hun vleugels samen plooien, verticaal boven het lichaam houden of wat gespreid houden. De ogen van libellen zijn enorm groot en de kop lijkt bijna geheel te bestaan uit deze samengestelde ogen, die wel 30000 facetten kunnen tellen. Bij de waterjuffers zijn de ogen kleiner en ze staan ver uiteen aan de zijden van een brede kop zodat het geheel van lichaam en kop op een klein hamertje lijkt.
Parende libellen vormen zogenaamde tandems terwijl parende waterjuffers hartjes vormen.
Eerst het beest, dan de schone
Vroeg in de morgen klauteren “lelijke” bruine insectenlarven langs de stelen van moerasplanten omhoog. Ze zoeken een plaats een paar decimeters boven het wateroppervlak en houden daar halt. Weldra barst hun rug open en een kleurloos insect met melkachtige vleugels kruipt eruit. Het wezen strekt zich en de vleugels worden doorschijnend als glas. Enkel minuten later vliegt het dier onbeholpen weg. De lege huls blijft achter als bewijs van de wedergeboorte. Een paar dagen later is het dier op volle kleur. Wat een verschil met het lelijke beest dat uit het water klom. In gunstige, droge, warme omstandigheden kunnen sommige soorten al een uur na het uit het water kruipen wegvliegen als volwassen insect.
Zowel waterjuffers als libellen leggen hun eieren via een legboor in planten. Dit gebeurt meestal vlak onder de waterspiegel. De larven (nimfen) kunnen immers alleen onder water leven. De nimfen leven vooral op de bodem en tussen waterplanten. Daar jagen ze op kleine dieren. Het zijn geduchte jagers die zich verbergen en hun prooi vatten wanneer deze binnen bereik is. Kleine larven vangen kleine kreeftachtigen en kleine insectenlarven. Grote larven vangen ook dikkoppen en jonge vissen. Larven van andere libellen of soortgenoten worden ook verorberd.
Naar gelang de ondergrond waarboven zij leven kunnen de larven van een enkele soort er zandkleurig tot bijna zwart uitzien. Van vervelling tot vervelling bestaat de mogelijkheid zich aan de omgeving aan te passen.
Libellenlarven zijn plomp gebouwd en hun achterlijf eindigt in vijf staartstekels. Waterjufferlarven zijn slanker en te herkennen aan de drie bladvormige kiembladen aan het eind van het slanke achterlijf . De karakteristieke beadering en beborsteling zijn belangrijke determinatiekenmerken.
De larven hebben een vangmasker om hun prooi te vangen. Eigenlijk kan men de werking van het masker vergelijken met onze armen en handen wanneer we met beide handen tegelijkertijd iets eetbaars naar onze mond brengen. Er zijn verschillende types vangmaskers. Een vlakke tang vindt men bij de Aeshnidae en de Gomphidae. Er is een baggerschopvormig masker bij de Cordulegastridae, de Cordulidae en de Libellulidae. Dank zij dit vangmasker kunnen de larven ook van ver toeslaan. Vooral bij de compactere, tragere larven is het masker erg mobiel en praktisch opgevouwen. Erg opvallend is het getande vangmasker van de Cordulegastridae. Waterjufferlarven hebben een masker dat tussen beide types in ligt.
Een tuinvijver interessant voor deze dieren
Waterjuffers en libellen worden aangetrokken door allerlei waterpartijen maar wanneer wij een echt interessant leefgebied willen bieden aan deze interessante wezens dan zorgen wij voor volgende ideale situatie:
De ideale libellenvijver is voldoende groot, heeft een rijke beplanting en er zitten best geen vissen in.
Wij letten altijd op bij het schoonmaken van de vijver, het verwijderen van zuurstofplaten en algen¦ We gooien de plantenresten en andere afval eerst vlak naast de vijver en dit niet te dik opeengepakt. De erin zittende larven kunnen dan terug naar de vijver toe kruipen. Nog beter is alles stukje voor stukje uitpluizen met de hand. Eieren en kleine exemplaren zijn ook zo niet te redden.
De juiste determinatie van libellenlarven is pas in het laatste stadium te doen of aan de hand van de huiden die achterblijven. Deze kunnen gemakkelijk verzameld worden en vergeleken worden. Zij zijn ook het meest betrouwbare bewijs dat een bepaalde soort zich daadwerkelijk in de vijver kan ontwikkelen. Libellen kunnen immers erg ver vliegen en dat ze bij een vijver voorkomen is nog geen bewijs dat ze er zich in kunnen voorplanten. De larvale huiden zijn dat wel.