Lobelia siphilitica is de Virginische lobelia uit het oosten van de Verenigde Staten. Een aftreksel van de wortels werd door de Cheyenne-indianen gebruikt als middel tegen syfilis.
Dit werd door een kennis gerapporteerd aan Carulus Linnaeius, vandaar de wetenschappelijke soortnaam. De geneeskrachtige eigenschappen waren echter alleen maar vermeend. Men probeerde de geneeskrachtige werking uit in Europa maar zonder succes. De naam bleef echter.
Virginische lobelia is in onze streken goed winterhard en bloeit van juli tot oktober. Het is een langbloeier die meestal tussen 70 cm en 90 cm hoog wordt. De Virginische lobelia verkiest vruchtbare, vochtige grond en mag gerust in de schaduw staan. De dikke bebladerde aren zijn rondom bezet met blauwviulette bloemen. Virginische lobelia zaait zich vaak zelf uit maar meestal zonder lastig te worden. Er worden soms kulonies gevormd die goed harmoniëren met een wilde of halfwilde beplanting. Virginische lobelia kan gewoon in de tuinborder maar voelt zich veel beter in het moeras, met de wortels in het nat. De kroon steekt wel best boven het water uit, hoewel een tijdelijke onderdompeling redelijk goed verdragen wordt. Er bestaat een witte vorm, Lobelia siphilitica “Alba”, die ook vrij courant te vinden is in de speciaalzaak. Deze witte vorm kan gebruikt worden om donkere hoekjes rond de vijver op te vrolijken.
Diegenen die het graag met bloemen zeggen kunnen deze lobelia”s kunnen gebruiken om boodschappen te sturen. Blauwe lobelia staat in de floragrafie voor weigering: “Ik mag u niet, hoe zou ik dan liefde voor u kunnen voelen”. Witte lobelia staat voor tegenzin: “Uw attenties raken mij niet”.
Er is ook een andere vorm te verkrijgen, namelijk Lobelia x gerardii “Vedrariensis”. Deze wordt wat groter dan L. siphillitica, namelijk een kleine meter. De bladeren van deze natuurlijke hybride zijn overgoten met purper en de viulette bloemen verschijnen laat in de zomer. De top van de bloei situeert zich vaak in oktober. Dit maakt dat deze plant zeer laat in het seizoen zorgt voor een kleurrijke noot langs de waterkant.
Verzorging
Virginische lobelia”s zijn elegante planten voor de vochtige waterkant en vallen het meest op wanneer zij in wat grotere groepen aangeplant worden. Toch kan ook één enkele plant een kleurrijke noot toevoegen aan een kleiner waterplasje. Aan te raden is een klei-leemmengsel, verrijkt met een pil traag afgevende mest voor vijverplanten. Meestal plant men ze daar waar het water net het grondoppervlak bereikt. De planten hebben vooral tijdens het groeiseizoen veel vocht nodig. In de winter mogen ze gerust droger staan
Vermeerdering van lobelia”s gebeurt door zaaien in zandige compost in de herfst of bij 13°C in maart of stekken in een warme bak in de zomer of scheuren in maart.
Lobelius
Het genus Lobelia kreeg zijn naam ter ere van de wetenschapper Matthias de l”Obel. Naar de gewoonte van zijn tijd latiniseerde deze zijn naam tot Lobelius. Het leuke eraan is dat de naam de l”Obel afkomstig is van abèle, witte abeel (Populus alba). De naam ging dus van plant naar mens en van mens weer naar plant.
Lobelius was een vriend van Dodenaeus (Dodoens) en bouwde verder op het systematische werk van deze plantkundige. Lobelius verdeelde de bloeiende planten in twee groepen, volgens lancet- of breed uitgegroeide bladvorm. Hij leidde daardoor in feite de latere indeling in monocotylen en dicotylen in. Lobelius zag zelf de systematische draagwijdte van deze indeling echter niet in. Hij baseerde zich uitsluitend op de algemene bladvorm en niet op de nervatuur of op de zaadlobben, die hij niet eens vermelde. Toch stond hij op het gebied van classificatie verder dan de meeste van zijn tijdgenoten wat betreft het overzichtelijk voorstellen in tabellen. In 1576 werd door de “Officina Plantiniana”, de drukkerij van Plantijn in Antwerpen, een door Lobelius geschreven werk uitgegeven in vier delen. Het was een voor die tijd monumentaal boekwerk over planten. Deze “Plantarum seu stirpium historia” telde maar liefst 1218 pagina”s met 1790 afbeeldingen.
In 1581 kwam zijn beroemde “Kruydtboeck” van de persen, een nog uitgebreidere versie, ditmaal in het Nederlands, die 1408 pagina”s telde en 2187 illustraties rijk was. De houtsneden gaven uiteraard alleen afdrukken in zwart-wit. Wilde een klant kleuren zien dan dienden de afbeeldingen stuk voor stuk met waterverf bijgewerkt te worden, wat niet goedkoop uitviel. Men weet dat Plantijn een drietal exemplaren van het “Kruydtboeck” van Lobelius heeft laten kleuren. Van één van deze werken is de gepeperde rekening bewaard gebleven. Severinus Gobelius, lijfarts van de hertog van Pruisen betaalde voor een ongebonden exemplaar 8 fl. plus 105 fl. voor het inkleuren (2100 illustraties aan 1 st. per stuk, pictum ad vivum, naar het leven geschilderd).